Hemel

Gisteren had ik het met mijn schoenmaker over of de hemel wel bestond. Hij twijfelde eraan. Ik niet. Terwijl hij twee sleutels voor me namaakte (mijn schoenmaker is een multitalent) opperde hij wat gedachtenspinsels die ik vakkundig pareerde. Hij sprong achter zijn balie en ik ervoor. Mijn schoenmaker is raar en goed gezelschap. Hij heeft diepe groeven naast zijn mond die openbreken als hij lacht. Mijn schoenmaker lacht heel zachtjes en vrolijk en zijn ogen lachen meer dan zijn mond. Altijd als ik binnenkom staat hij wel te praten met een vrouw. Over inlegzolen, hoogte van hakken en levertijden, maar een gesprek over de hemel gaat hij ook niet uit de weg.

‘Dus de hemel bestaat?’ vroeg hij mij terwijl hij zijn wenkbrauwen optrok achter zijn balie. Ineens voelde ik mij deskundig op dit onderwerp. Ik denk dat het door die balie kwam. Alsof hij bij mij kwam in plaats van ik bij hem. ‘Jazeker’ zei ik met grote stelligheid. Die stelligheid kwam omdat ik die nacht heel dapper gedroomd had. Ik was alleen op stap in de wereld, samen met een vrouw met blond plat haar die ik daarvoor niet kende. Ze was precies de goede vriendin voor die droom, dat wel. Ik stond ’s morgens dus stellig en uitermate dapper op. Dat kwam me van pas bij mijn schoenmaker. Dus zei ik er ook nog achteraan: ‘En de hel: die bestaat niet’. De schoenmaker keek mij aan alsof hij dat voor het eerst hoorde. Met zijn wenkbrauwen en zijn stem ietsje hoger vroeg hij mij: ‘En al die criminelen dan?’ Ik zei nog stelliger (als ik eenmaal op gang ben…): ‘Zijn wij niet allen crimineel?’ De schoenmaker dacht dat ik een grap maakte, maar ik keek hem vanachter de (inmiddels mijn) balie dapper aan. Daarop lachte hij onhandig. Van zoveel stelligheid had hij niet terug. Dat zei ik hem ook, want ik heb het gevoel dat ik tegen mijn schoenmaker alles zeggen kan: het kan echter nooit kwaad om daarin de grenzen te verkennen.

Ik wilde mijn schoenmaker zo niet achterlaten, al waren mijn sleutels klaar en vergat hij mij de originelen terug te geven. Ik zei hem: ‘de criminelen zoals ik wonen in de hemel achterin, in de wat kleinere huizen, en de mensen die goed hebben gedaan wonen in de hele grote vooraan.’ Zijn ogen klaarden op. ‘Daar kan ik wel wat mee,’ zei hij. Ik zei: ‘Die criminelen daar in die hemel die poetsen daar jouw schoenen.’ ‘Gratis?’ zei de schoenmaker die net mijn fooi geweigerd had. ‘Ja, helemaal gratis, en met ongelofelijk veel plezier,’ zei ik terwijl ik de deur achter me dichttrok.

De schoenmaker schudde mijn hoofd.

No Comments

Post a Comment

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.